Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB2567

Datum uitspraak2007-08-29
Datum gepubliceerd2007-08-29
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
ZaaknummersAWB 016/5768
Statusgepubliceerd


Indicatie

Vrijstelling ex 19 lid 2 WRO ten behoeve van de aanleg van een parkeerterrein en een ontsluitingsweg; ruimtelijke onderbouwing; verkeer- en parkeeroverlast; luchtkwaliteit; hernieuwd verzoek om uitstel van de zitting afgewezen.


Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM Sector bestuursrecht Registratienummer: AWB 06/5768 Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het ge[eiser]sers], eisers, allen wonende te [woonplaats], en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ede, verweerder, alsmede de gemeente Ede, partij ex artikel 8:26 van de Awb. 1. Aanduiding bestreden besluit Besluit van verweerder van 9 oktober 2006. 2. Procesverloop Verweerder heeft bij het bestreden besluit aan de gemeente Ede op grond van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) vrijstelling verleend van het bestemmingsplan “Kern Ede” ten behoeve van het uitvoeren van infrastructurele werken, te weten de aanleg van een (ontsluitings)weg en het realiseren van een parkeerterrein met een capaciteit van maximaal 550 parkeerplaatsen op een terrein ten zuiden van het station Ede-Wageningen. Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen. De zaak is, nadat het op 25 juni 2007 beoogde onderzoek ter zitting van de meervoudige kamer van de rechtbank op verzoek van [eiser] is uitgesteld, door de meervoudige kamer naar de enkelvoudige verwezen. De rechtbank heeft vervolgens de door [eiser] gedane verzoeken om uitstel van het onderzoek ter zitting op 25 juli 2007 van 16, 20 en 23 juli 2007 afgewezen. Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 25 juli 2007. Eisers zijn aldaar, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door G.G.H. Rijkse en E. Dolman, adviseur geluid en luchtkwaliteit, beiden werkzaam bij verweerders gemeente. De partij ex artikel 8:26 van de Awb is aldaar verschenen, vertegenwoordigd door F.M.M. Sterken, verkeerskundig adviseur/verkeersplanoloog, eveneens werkzaam bij de gemeente Ede. 3. Overwegingen I. Ten aanzien van de door [eiser] gedane verzoeken om uitstel van de ztiing. Bij brief van 16 mei 2007 zijn eisers door de rechtbank uitgenodigd voor de behandeling van deze zaak op een zitting van de meervoudige kamer van de rechtbank op 25 juni 2007. Op verzoek van [eiser], als gemachtigde van eisers, is deze zitting uitgesteld. De rechtbank heeft vervolgens een nieuwe datum voor het onderzoek ter zitting bepaald op 25 juli 2007. Drs. F. Kasteelen is telefonisch van deze datum op de hoogte gesteld en heeft in dat gesprek geen bezwaren tegen die datum geuit. Op 28 juni 2007 is aan eisers de kennisgeving verzonden dat de zaak op 25 juli 2007 ter zitting wordt behandeld. Bij brieven van 16, 20 en 23 juli 2007 heeft [eiser] vervolgens de rechtbank verzocht de behandeling ter zitting wederom uit te stellen, gelet op zijn gezondheidstoestand. De rechtbank stelt voorop dat het bepalen van de zittingsdatum een hem toekomende discretionaire bevoegdheid betreft. Bij de uitoefening daarvan moet de rechtbank rekening houden met de belangen van eisers en hun gemachtigde doch ook met andere belangen. In dit geval het belang van de gemeente Ede bij een spoedige afdoening van de zaak, nu zij bij brieven van 14 en 28 november 2006, verzonden in het kader van een door eisers ingediend verzoek om voorlopige voorziening, zich bereid hebben verklaard te wachten met de verdere aanleg van het parkeerterrein tot op het door eisers ingediende beroep is beslist. Voorts moet bij de beoordeling van een verzoek om uitstel het belang dat is gemoeid met de efficiënte afdoening van de aanhangige procedures worden betrokken. In dit kader is van belang dat het beleid van de rechtbank erop is gericht om alleen uitstel te verlenen in uitzonderlijke omstandigheden. Aan voormelde belangen heeft de rechtbank een groter gewicht toegekend dan de belangen van de gemachtigde van eisers bij een hernieuwd uitstel van de zitting, zoals in de brieven van 16, 20 en 23 juli 2007 naar voren gebracht. Aldus zijn de verzoeken om uitstel van het onderzoek ter zitting afgewezen. II. Ten aanzien van het betreden besluit. Het project waarvoor vrijstelling is verleend ziet op de aanleg van een ontsluitingsweg (een verbinding van de kruising Emmalaan - Klinkenbergerweg en de Dr. Hartogsweg) en het aanleggen van een parkeerterrein voor maximaal 550 parkeerplaatsen ter plaatse van het voormalige Enkabad. Verweerder heeft aangegeven dat de in geding zijnde percelen zijn gelegen binnen de grenzen van het bestemmingsplan “Kern Ede”. De betrokken percelen hebben daarin de bestemmingen “bijzondere bebouwing” en “openbaar en gemeenschappelijk groen”. Deze bestemmingen voorzien niet in de realisering van het project. Teneinde niettemin de hiervoor weergegeven infrastructurele werken mogelijk te maken heeft verweerder vrijstelling verleend ex artikel 19, tweede lid, van de WRO. Ingevolge artikel 19, tweede lid, van de WRO, kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in door gedeputeerde staten, in overeenstemming met de inspecteur van de ruimtelijke ordening, aangegeven categorieën van gevallen. Gedeputeerde staten kunnen daarbij tevens bepalen onder welke omstandigheden vooraf een verklaring van gedeputeerde staten dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben, is vereist. Het bepaalde in het eerste lid met betrekking tot een goede ruimtelijke onderbouwing is van overeenkomstige toepassing. Eisers, allen bewoners van een appartementencomplex gelegen aan de kruising Emmalaan - Klinkenbergerweg, kunnen zich niet met de verleende vrijstelling verenigen en voeren aan dat het beoogde parkeerterrein en de ontsluiting daarvan tot meer verkeersoverlast leidt. Zij stellen in het bijzonder dat het voorziene project tot verslechtering van de luchtkwaliteit ter plaatse zal leiden. Verweerder heeft de ruimtelijke onderbouwing van de vrijstelling neergelegd in de notitie “Wegaanleg en realisering parkeergelegenheid aan zuidzijde station Ede-Wageningen”, laatstelijk gewijzigd op 9 oktober 2006. Uit deze ruimtelijke onderbouwing blijkt, voor zover thans van belang, dat met het op het voormalige Enkabad terrein aan te leggen parkeerterrein wordt beoogd de parkeeroverlast in de omgeving van het station terug te dringen en de bereikbaarheid van winkels en kantoren aldaar te verbeteren. Veel treinreizigers parkeren nu in de omgeving van het station. Werknemers en bezoekers van de aldaar gevestigde bedrijven en winkels hebben als gevolg daarvan onvoldoende parkeerplaatsen tot hun beschikking. Door de aanleg van een nieuw parkeerterrein op het Enkabad terrein tezamen met het invoeren van een korte maximale parkeerduur in de straten in de omgeving van het station en het slechts voor vergunninghouders toegankelijk maken van andere parkeerterreinen, zullen treinreizigers hun auto op het nieuwe parkeerterrein plaatsen. In de omgeving van het station komen aldus parkeerplaatsen voor anderen vrij. Dit zal, zo is ter zitting nader toegelicht, weliswaar tot in totaal meer parkeerplaatsen leiden doch niet tot significant meer verkeersbewegingen in de omgeving van het appartementencomplex van eisers. De in de omgeving van het station vrijkomende parkeerplaatsen zullen immers voor een groot deel worden bereikt via andere wegen dan via het kruispunt Emmalaan - Klinkenbergerweg. Met betrekking tot de luchtkwaliteit is in de ruimtelijke onderbouwing aangegeven dat in het rapport van Schoonderbeek en partners advies B.V. van 6 juli 2006 (hierna: het rapport van 2006) de conclusie is getrokken dat de grenswaarden van het Besluit Luchtkwaliteit 2005 binnen het plangebied en in de directe omgeving daarvan voor alle peiljaren niet worden overschreden. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de ruimtelijke onderbouwing dat verweerder is ingegaan op de ruimtelijke effecten van het project op de omgeving en waarom medewerking aan het project is verleend. Anders dan eisers stellen, is niet gebleken dat de luchtkwaliteit ter plaatse is verslechterd. Door eisers is dienaangaande gesteld dat in het rapport “De lucht boven de gemeente Ede 2005” (hierna: het rapport van 2005) wordt vermeld dat op de Klinkenbergerweg het 24-uursgemiddelde inzake fijn stof (PM10) in het jaar 2005 de grenswaarde 46 keer per jaar heeft overschreden, waar dat niet meer dan 35 keer per jaar is toegestaan. Het rapport van 2006 geeft daarentegen aan dat voormelde waarde op de Klinkenbergerweg in het jaar 2005 niet meer dan 29 keer per jaar is overschreden. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat dit verschil te verklaren is doordat de rapporten op verschillende locaties aan de Klinkenbergerweg zien. Het rapport van 2006 ziet op de kruising Emmalaan - Klinkenbergerweg. Het rapport van 2005 ziet op een andere locatie aan de Klinkenbergerweg, met een andere bebouwingskarakteristiek, op een behoorlijke afstand van voormelde kruising. Voor de door eisers gestelde discrepantie tussen het rapport van 2006 en dat van 2005 heeft verweerder ter zitting aldus een, naar het oordeel van de rechtbank toereikende, verklaring gegeven. Eisers hebben ook overigens niet aannemelijk gemaakt dat het rapport van 2006 en het daaraan ten grondslag liggende onderzoek zodanige gebreken vertoont dat verweerder zich hierop bij het nemen van het bestreden besluit niet had mogen baseren. In hetgeen eisers hebben aangevoerd ziet de rechtbank dan ook geen grond voor het oordeel dat het project niet is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing, als bedoeld in artikel 19 van de WRO. Vervolgens dient de rechtbank nog te beoordelen of verweerder in het kader van een beoordeling van een verzoek om vrijstelling alle bij het desbetreffende project betrokken belangen heeft afgewogen. De rechtbank dient zich hierbij te beperken tot de vraag of sprake is van een zodanige onevenwichtigheid bij die afweging, dat moet worden geoordeeld dat het bestuursorgaan niet in redelijkheid tot verlening van de gevraagde vrijstelling heeft kunnen komen. Gebleken is dat verweerder bij de weerlegging van de zienswijzen is ingegaan op de in geding zijnde belangen. Voorts is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken dat de door eisers gevreesde gevolgen voor het woon- en leefklimaat als gevolg van het realiseren van de infrastructurele werken zodanig zullen zijn dat verweerder niet in redelijkheid het algemeen belang heeft kunnen laten prevaleren boven de belangen van eisers. Van een onevenredige toename van verkeer-, geluid –of parkeeroverlast als gevolg van het project is de rechtbank, gelet op het voorgaande, niet gebleken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder bij het verlenen van de vrijstelling dan ook geen blijk gegeven van een onevenwichtige belangenafweging. Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel, dat de stellingen en betogen van eisers tegen het bestreden besluit geen doel treffen. Het beroep dient dan ook ongegrond te worden verklaard. De rechtbank acht geen termen aanwezig over te gaan tot een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb. Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank tot de volgende beslissing. 4. Beslissing De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Aldus gegeven door mr. J.J.W.P. van Gastel, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J.W.M. Litjens, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 29 augustus 2007. De griffier, De rechter, Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage. Verzonden op: 29 augustus 2007